next up previous
Next: hoofdstuk twee Étienne-Louis Boullée Up: sprekende funkties Previous: introduktie


hoofdstuk een
de Verlichting

De eeuw van de Verlichting kan men, zoals iedere periode in de geschiedenis, karakteriseren enerzijds als een uitwerking van de vorige periode en anderzijds als voorbereiding voor de volgende. In de wetenschappen worden de vindingen van mensen als Newton, Copernicus, Descartes en Galilei op hun juistheid erkent. In de staatkunde en ekonomie bijvoorbeeld, worden al nieuwe machtsverhoudingen van de industiële demokratie in de praktijk gebracht. Het hoogtepunt van de Verlichting is de Franse Revolutie aan het eind van de achtiende eeuw; deze revolutie is een katalysator die de verlichte ideeën ten uitvoer brengt en wereldkundig maakt.


Het wetenschappelijke fundament van de Verlichting ligt zonder twijfel in de zeventiende eeuw. Dat wil zeggen dat de grote vindingen in die eeuw zijn ontstaan. Het zijn met name de De revolutionibus orbium van Copernicus (in 1543, dus zelfs eerder dan de zeventiende eeuw), de Philosophia naturalis principia mathematica van Newton (ca. 1750), de Discours de la méthode van Descartes (1637) en de werken van Galilei (begin van de zeventiende eeuw) die een rationeel denken op alle terreinen doen ontwikkelen.

De invloed van Descartes is zeer groot in het doen, denken en laten van de mensen geweest (en dat geldt nu nog steeds). Hij heeft zich met vele disciplines bezig gehouden, maar is mischien het bekendst van zijn boek Discours de la méthode, waarin hij over de wetenschap in z'n algemeen schrijft. Hij twijfelt aan alles, behalve aan het denkvermogen van de mens. De rede kan alles verklaren. Kernpunten zijn lex naturalis en je pense, donc je suis. Hij oppert voor een methode, om verwarring in de wetenschap te voorkomen en om une idée claire et distincte. Met je verstand en een methode kun je dus de natuurwetten gaan ontdekken. Je bent zodoende niet meer afhankelijk van een door de kerk en de staat gedikteerde visie op de wereld.

Dé methode is wiskunde. Galilei zei ooit 'ns dat de natuur in een wiskundige taal is geschreven1. Ook Newton bewees dat in zijn Principia. Het middeleeuwse wereldbeeld verandert. De invloed van God op het rijlen en zijlen op Aarde wordt steeds kleiner maar hij blijft voor de mensen toch de alweter.

Echter in de Verlichting blijft men ook de vindingen van deze wetenschappers soms wantrouwen: het eksperiment moet bepalen of deze inzichten kloppen. Dit in tegenstelling tot sommigen uit die tijd die de natuurwetten en andere regels (die dan soms onrechtmatig als natuurwetten worden bestempeld) tot het absolute verheven.


De staatkunde van de zeventiende eeuw wordt bepaald door de oude middeleeuwse standen. In Groot-Brittanië en in de Nederlanden zijn hetechter de burgers die de touwtjes in handen hebben; in de andere landen komen verlichte despoten aan de macht. De (verlichte) koningen van Frankrijk trekken de macht naar zich toe. Frankrijk wordt zodoende het centrum van het kulturele gebeuren in Europa. Maar aan deze voor het volk (en met name de bourgeoisie) onakseptabele situatie komt aan het eind van de Verlichting een eind aan: de burgers ontketenen de revolutie in 1789 en ze proberen een demokratische staat te kreëren. Napoléon draait bij de eeuwwisseling de klok in Frankrijk gedeeltelijk terug, maar uiteindelijk zal de demokratie zegevieren.

De andere revolutie, de Industriële Revolutie, die in Groot-Brittanië in gang wordt gezet, gaat echter zonder haperen door. Aan het eind van de Verliching smelten deze twee revoluties de standenmaatschappij definitief om in een industiële maatschappij. In Frankrijk eindigen de gildes op te bestaan bij de Proclamation de la liberté du travail in 1791. De maatschappelijke konflikten zullen zich nu voortaan tussen burgers afspelen: tussen bourgeoisie en proletariaat bijvoorbeeld.


Na ongeveer 1760 krijgt men in de kunsten genoeg van de Barok en de Rokoko. De wetenschap dringt ook hier door en de Barok wordt gezien als het symbool van absolute macht. In 1750 reisen graveur Cochin, de architekt Soufflot en de markies in spé De Marigny (de jongere broer van madame De Pompadour) naar Italië. Ze vinden de overdrevenheid van de Barok aldaar verschrikkelijk, maar zijn zeer enthousiast over de griekse gebouwen in dorische stijl bij Salerno, ooit een griekse kolonie2. Men gaat zich interesseren voor de originele griekse bouwkunst en de Encyclopedisten konkluderen: Voor ons is Griekenland de wieg van de goede architektuur3.

De petitesse en de kunstmatigheid van de Barok en de Barok als symbool van absolute macht worden veranderd in een Klassicisme waar kracht boven élégance wordt geplaatst, waar in de dorische en toskaanse stijl wordt gebouwd, waar de natuur een grote rol gaat spelen en waar origineel en elementair zijn belangrijk gevonden wordt. Methodisch probeert men de architektuur te bevatten. Perrault (1613-88) is de eerste die dat doet.

Om de wildgroei van de Barok te voorkomen moet men terug naar de oorsprong: naar de klassieke, oude griekse bouwkunst. De vijf ordes, die hij beschrijft in L'ordonnance des cinq ordres de colonnes (1683) en die dus het uitgangspunt vormen van het architektuurmodel, moeten als proportionele schoonheid een eenheid vormen met de funktionele geschiktheid van een gebouw4. Ook schrijft hij ook dat fantasie de basis is voor schoonheid. De goede architekt moet deze schoonheid aan zijn fantasie kunnen ontleden, naast de rationele regels die aan de natuur worden ontleend. Kortom is zijn kredo: salubrité, ordonnance, symétrie, proportion, convenance en bienscéance.

Marc Antoine Laugier (1713-1769) schrijft zijn Essai sur l'architecture in 1753. Zijn basismodel is la petite cabane rustique van de primitieve mens (zie afbeelding 1.1[*]) en daaruit is volgens hem de griekse bouwwijze ontstaan. De architekt moet zich dat steeds realiseren: het gaat om het natuurlijke en eerlijke van die bouwwijze en om het beau essentiel (kunst is op zich zelf schoonheid). Laugier voegt oa. variété bij aan de trits van Perrault.

Beide heren verkondigen toch wel een streng geloof: hun theorieën zijn absoluut en moeten als echte waarheden gelden. Maar er zijn ook gematigden, die geen strenge doktrine willen verkondigen, zoals Blondel.


Jacques-François Blondel (1705-74) vindt het nodig om ten tijde van die grécomanie een eigen school voor architektuur op te richten in 1743. Hij wil zijn leerlingen bijbrengen dat de grieken of de romeinen klakkeloos imiteren niet tot goede architektuur kan leiden. Hij wil de vakken die nodig zijn om een goede architekt te worden samen op één school doceren. En bovendien leert hij zijn leerlingen dat architekten niet alleen voor rijke mensen moeten ontwerpen, maar ook voor de minder rijken. Voor hem waren de kernwoorden in de architektuur distribution en caractère5. Met distribution wordt de organisatie van de plattegrond genoemd: de rangschikking van de vertrekken geschiedt liefst symmetrisch en logisch, en er wordt veel aandacht besteed aan het trappenhuis. Het karakter van een gebouw moet uitmaken of het om een theater of een parlament gaat. Blondel schrijft: Toutes les différentes espèces de productions qui dépendent de l'architecture devant porter l'empreinte de la destination particulière de chaque édifice, tous doivent avoir un caractère qui détermine leur forme générale, et qui annonce le bâtiment pour ce qu'il est6. Deze theorie over organisatie en karakter zijn toen ook hot items geweest in de taal- en toneelkunde.


De geest van die tijd wil de natuur, de rede en het volk samen een eenheid laten vormen. In de architektuur komt er veel aandacht voor theorievorming. (Maar ook voor bouwtechniek: bouwen moet sneller, goedkoper zijn; de bouwfysika gaat een belangrijkere rol spelen: meer komfort, beter kunstlicht, betere verwarming; materialen en konstrukties moeten wetenschappelijk onderzocht worden.)

Boullée, Lequeu en Ledoux doen daar zeker aan mee. Zij worden les architectes parlants genoemd.

De algemene kenmerken van hun architektuur zijn:

Deze kenmerken zijn een reaktie tegen het alles-met-alles-vereningen en de uitbundige kompleksiteit van de Barok. Bovendien willen ze, eigenlijk net als Blondel, karakter en funktie met elkaar vereningen. De funktie moet gaan spreken. En daarnaast willen ze voor het volk bouwen en samen met het volk een nieuwe maatschappij opbouwen door het volk aan te spreken. Hun architektuur heet dus l'architecture parlante.


next up previous
Next: hoofdstuk twee Étienne-Louis Boullée Up: sprekende funkties Previous: introduktie
Fabien van mook
2003-03-15