Verschenen in JEN nr. 131, blz. 6-7 (mei-jun 1997).
Heb je je ooit wel eens afgevraagd wat de gemiddelde Nederlander denkt over Esperanto? Of: hoeveel mensen weten wat Esperanto is?
Je gelooft je ogen misschien wel niet, maar toch is het onlangs gebeurd: Het bekende opiniepeilingsbureau NIPO heeft in januari van dit jaar een enquête gehouden over Esperanto. Esperanto Nederland heeft de opdracht gegeven. In de week van 15 april heeft Esperanto Nederland in het kort de resultaten wereldkundig gemaakt met een persbericht aan de Nederlandse media. (En niet zonder gevolgen: radio Rijnmond bv. heeft naar aanleiding hiervan esperantisten geïnterviewd.) Esperanto Nederland is zo vriendelijk geweest om ons daar snel en uitgebreid over in te lichten, immers de resultaten zijn opmerkelijk, zelfs zeer interessant voor ons.
De twee hoofdconclusies luiden:
1) De helft van de ondervraagden vindt dat de invoering van Esperanto de internationale betrekkingen ten goede zou komen. Van de Nederlandse jongeren onder de 30 jaar heeft ongeveer 60% deze mening.
2) De helft van de ondervraagden vindt dat de invoering van Esperanto op middelbare scholen naast andere vreemde talen een positieve bijdrage zou zijn tot het kweken van meer begrip in de internationale relaties. Van de Nederlandse jongeren onder de 30 jaar heeft ongeveer 60% deze mening.
Voordat ik verder inga op details van de resultaten, een noot over de enquêtemethode. Er is een representatieve steekproef gehouden onder 501 mensen in de leeftijd van 16 tot en met 50 jaar. Telefonisch werden zij gevraagd over hun achtergrond (sekse, leeftijd, opleiding, regio), over hun bekendheid met Esperanto en met organisaties die Esperanto erkennen, en tenslotte over hun opinie over de mogelijke invloed van Esperanto op internationale betrekkingen.
De bekendheid van het Esperanto van Nederlanders is redelijk pover. Slechts 42% weet dat Esperanto een internationale taal is, en geen koffie, «iets Spaans», of een soort wijn. 43% weet het gewoon niet. Overigens is de onbekendheid groter bij jongeren, bij lager opgeleiden, en bij mensen uit het zuiden. (Dit laatste is voor mij onverklaarbaar.) Wat betreft de jongeren, valt er dus door NEJ heel wat voorlichting te doen! Ouderen kennen blijkbaar het Esperanto nog van vroeger toen Esperanto nog in het programma van enkele politieke partijen stond, terwijl de huidige jongeren zijn opgegroeid in een wereld waar het gebruik van het Engels steeds meer als gemeengoed wordt gehanteerd voor internationale contacten.
Vrijwel niemand (99%) weet dat Esperanto officiële erkenning geniet bij de VN en Unesco.
De bovenvermelde twee hoofdconclusies zijn afgeleid van de antwoorden die de ondervraagden over de laatste twee vragen gaven. De vragen werden ingeleid met een korte beschrijving van de doelen en eigenschappen van het Esperanto, speciaal voor diegenen die niets wisten over Esperanto.
51% van de ondervraagden vindt dat de invoering van het Esperanto het onderlinge begrip bij internationale betrekkingen ten goede zou komen. 36% vindt van niet en 14% heeft geen mening. Bij jongeren van 16 tot 30 jaar zijn de resultaten: 61% (ja), 26% (nee) en 13% (weet niet/geen mening).
Opmerkelijk is dat van de hoger opgeleiden de percentages 42% (ja), 50% (nee) en 8% (weet niet/geen mening) zijn. Zij zijn er dus veel negatiever over dan lager en middelbaar opgeleide mensen. Anderzijds zijn het de studenten (66%) die het positiefst tegenover de invoering zijn.
De helft (51%) van alle ondervraagden onderschrijft de laaste stelling: het invoeren van het Esperanto (naast andere talen) op de middelbare school heeft een positieve bijdrage op het kweken van meer onderling begrip in internationale relaties. 44% is het met deze stelling oneens; 5% weet het niet of heeft geen mening.
Van de 16- tot 30-jarigen zijn hiervoor de percentages: 57% (ja), 37% (nee) en 6% (weet niet/geen mening). Voor de opleidingsgraad geldt dezelfde trend als bij de vorige vraag. Lager opgeleiden: 66% (ja) en 27% (nee), terwijl bij de hoger opgeleiden: 38% (ja) en 57% (nee).
* * *
Hoe interpreteren we de resultaten van de NIPO-equête? Op de eerste plaats moeten we maar aannemen dat de resultaten redelijk representatief zijn (het aantal van 501 ondervraagden lijkt weinig, maar is wellicht wel te verdedigen door deskundigen op het gebied van het opiniepeilen). De onnauwkeurigheid van de cijfers is niet aangegeven in het NIPO-rapport, maar aan te nemen is dat de gevonden trends waar zijn.
Een verklaring voor de grotere onbekendheid van Esperanto bij jongeren heb ik in het bovenstaande al gegeven. De overeenstemming in de antwoorden over vragen over de invoering van het Esperanto bij internationale betrekkingen en over de invoering op de middelbare scholen zijn logisch: als je voorstander bent van het gebruik van een taal, zal die taal ook onderwezen moeten worden. Het bijzondere is nu juist dat 66% van de studenten een voorstander is, terwijl dat maar ongeveer 40% van de hoger opgeleiden is. Een verklaring kan ik hiervoor niet vinden.
Dat hoger opgeleiden negatiever tegenover een invoering van het Esperanto zijn dan lager opgeleiden, zou je kunnen verklaren uit de grotere ervaring die hoger opgeleiden hebben met vreemde talen. Zij zijn wellicht eerder geneigd te denken dat de huidige situatie (met bv. het Engels als voertaal) al bevredigend tot redelijk goed werkt.
* * *
Wat moeten we als NEJ doen? Op de eerste plaats vind ik dat de NIPO-resultaten bemoedigend zijn: er is blijkbaar sympathie voor Esperanto, ofwel er is makkelijk sympathie te kweken. Ook en vooral bij jongeren. Dit is iets dat ik zelf nooit gedacht had.
Zoals boven gezegd, voorlichting over Esperanto is dus belangrijk. Het gaat dan om wat Esperanto is en waarvoor het bedoeld is. (Dit laatste aspect is wellicht nog onbekender onder het publiek, aangezien bijna niemand weet dat Esperanto binnen de VN zou kunnen worden gebruikt en zelfs al officiële erkenning geniet.) Over hoe we dat kunnen doen kun je lezen in het rapport van de toenmalige Komisiono pri Esperantistigo (voorjaar 1996; zie ook Jen 124).
Wat we nu al realiseren, is het verzenden van persberichten aan jongerenbladen en -organisaties voor het bekendmaken van de Esperanto-cursussen die NEJ organiseert (bv. de afgelopen Paaskursus en de komende zomercursussen). Als we weer net als vorig jaar een cursus organiseren in oktober, kunnen we weer een persbericht versturen versturen, dan over deze cursus en over de NIPO-enquête.
Er valt echter nog veel meer te doen! Heb je tijd en zin om wat aan p.r. (*) voor Esperanto te doen, laat het dan weten aan het bestuur.
Fabien van Mook
(*) In de ruimste zin van het woord. Suggesties zijn: spreekbeurten houden op scholen, artikelen schrijven voor jongerenbladen (over de NIPO-enquete, over de internationale gezelligheid van Esperanto-bijeenkomsten), een stand bemannen bij introweeken van universiteiten en hogescholen, folders en affiches verspreiden.
© Fabien van Mook